Veldnamen rond Sjin en Sjtröch
Frans Vanmeulebrouk
Hoe komt een mens aan belangstelling voor veldnamen? Wat zijn dat eigenlijk? In mijn geval begon dat een jaar of wat geleden. Onderweg op de mountainbike in de Oostergats, richting Drie Beeldjes. Bij kasteel Oost draai ik onbezonnen overmoed linksaf, onder het spoor door en omhoog naar de Schaesberg. Daar loopt tenslotte een MTB-route. Maar de helling is meer dan stevig en het 'wegdek' verraderlijk. Aan het begin van het bos is de adem op en moet ik afstappen. Gelukkig staat ter plekke een bord van de Vereniging Natuurmonumenten en om voor een paar wandelaars mijn sportieve waardigheid te bewaren begin ik aandachtig te lezen. (Als u nu moet lachen raad ik u aan om dit weggetje ook eens per fiets te proberen.)
Ik lees op dat bord een heel verhaal over het "Schaelsbergerbos" en denk "Wat een onzin", in de simpele veronderstelling dat d'r Sjaasberg de juiste naam voor berg en bos is. Een uur of wat en een pils later - van fietsen krijg ik dorst - vind ik het nog steeds een vreemde benaming en om iets voor mijn contributie terug te zien stuur ik een mailtje naar de ledenservice van Natuurmonumenten: "Hoe komen jullie aan die 'L' in onze Sjaasberg?"
Sjaasberg en Däölkesberg
Het antwoord: "Het Schaelsbergerbos is de Hollandse benaming. Schaesberg is de naam voor het Valkenburgse dialect zonder L. Ik hoop dat u tevreden bent met deze uitleg."
Dat was ik niet zo erg, daarom vroeg ik aan de Veldeke-vereniging of men daar dit soort onzin kon verklaren en het antwoord van Pierre Bakkes, onze streektaalfunctionaris, leerde mij iets over de transcriptie van lokale namen naar het officiële Nederlands. Bovendien kwam ik een en ander te weten over het fenomeen van de veldnamen, die uit ons collectieve geheugen dreigen te verdwijnen.
We gingen in onze lagere schooltijd bijvoorbeeld spelen "in 't Kirkeveld" - zou deze naam de kids van nu nog achter de computer vandaan kunnen halen? Er zijn nog landbouwers die de naam van een bepaalde akker weten, maar wie anders kent nog "d'r Kromme Mörge"?
Met mijn probleem van de Schaelsbergerbos kwam ik ook voor informatie bij Fon Weusten terecht. Van hem leerde ik dat d'r Sjaasberg in de loop der tijden met en zonder L in de boeken opduikt. Hij vond ook dat we in de heemkundevereniging aan het noteren van oude lokale benamingen voor bos, akkerland en weiden aandacht moesten geven - nu het nog kan. Er zijn nu nog mensen in ons dorp, zo bleek ons, die veel van deze namen zo uit hun geheugen kunnen opdiepen.
Nalatenschap Aloys Lemmerling
Aan onze heemkundevereniging is het beheer gegund van de archiefcollectie van de heer Aloys Lemmerling. Deze was een toonaangevende persoonlijkheid op het gebied van het heem en daarmee verwante zaken in en rond het Land van Valkenburg. Tijdens zijn leven heeft hij een enorme verzameling aangelegd van dia's, foto's, krantenartikelen etc. Alles heeft hij zorgvuldig bewerkt en gerangschikt, zodat dit bronnenmateriaal goed toegankelijk is.
Lokale veld- en plaatsnamen hadden ook zijn belangstelling; hij heeft daarover een dikke map verzameld en meerdere publicaties over deze onderwerpen verzorgd, ondermeer in Geulrand. Zijn materiaal en de door hem gemaakte kaarten waren ons eerste uitgangspunt bij onze speurtocht naar namen en hun betekenis.
Wat zijn 'veldnamen' of 'toponiemen'?
Mensen hebben hun omgeving altijd namen gegeven - steden, dorpen, plaatsen, wegen, rivieren, stukken bos, maar ook velden of akkers en weiland. Tamelijk logisch: zo kon men zich oriënteren of een plek aangeven. Maar veldnamen hadden ook een functie bij de registratie van eigendommen. Daarbij gebruikte men vaak de naam van een akker of een stuk weiland of bos. We beschikken over lijsten van de heerlijkheid Schin op Geul (o.a. uit 1663) en van Strucht (bijvoorbeeld uit 1753 en 1770) waarin de bezittingen ondermeer aan de hand van veldnamen worden beschreven. De in die tijd gebruikte benamingen blijken nu nog bij de huidige eigenaren of gebruikers van die percelen bekend te zijn. Die namen konden betrekking hebben op een perceel of op meerdere bij elkaar gelegen stukken land.
Kirkeveld
Overigens zijn veel van deze namen nauwelijks officieel vastgelegd, zodat doorgeven van de naam vaak op mondelinge overlevering was aangewezen. En doordat in de loop van de tijd de behoefte verdween om met een naam aan te geven welk stuk land bedoeld werd, dreigen deze namen uit ons geheugen te verdwijnen. Gelukkig zijn intussen veel heemkundeverenigingen actief in de weer om veldnamen te verzamelen en vast te leggen.
Vreemd genoeg is de grote verdwijning van veldnamen in Nederland het gevolg van overheidsoptreden: de eerste keer dat lokale namen officieel verzameld werden - of moesten worden - betekende het begin van het einde. In Limburg was dat rond 1840, toen de Nederlandse staat hier kadasterkaarten liet vervaardigen. Die kaarten worden bewaard in het Rijksarchief te Maastricht en kopieën mag men inzien. Ook hier kan het internet dienst bewijzen: op http://watwaswaar.nl zijn deze kaarten gedigitaliseerd.
Die kaarten werden meestal gemaakt door mensen die niet uit de streek zelf waren, landmeters en tekenaars van het kadaster. Die hebben natuurlijk wel naar lokale plaats- en veldnamen gevraagd, maar veel minder gedetailleerd dan eigenlijk nodig was. Sommige namen zijn genoteerd en op kaarten aangetekend. Deze kaarten hebben vervolgens als model gediend voor allerhande andere kaarten, bijvoorbeeld voor militaire doeleinden.
Men heeft de namen zoals die opgeschreven waren niet meer laten controleren door de plaatselijke bewoners, die in die tijd ook vaak niet konden lezen en schrijven. Fouten die gemaakt zijn kan men later op allerlei plaatsen nog vinden. Ook bij het kadaster; die kaarten hebben alle (foute) namen gewoon overgenomen. Nu zijn deze namen niet meer nodig; het kadaster werkt nu met een lijnenraster, wat plaatsbepalingen mogelijk maakt.
Dat fouten ontstaan zijn is eigenlijk vrij logisch. De mensen indertijd hebben het gelaten voor wat het was. Zij wisten waar ze hun land hadden en hoe die plekken genoemd werden. Wat het kadaster daarvan maakte was hun zorg niet.
Vanuit toponymisch oogpunt is er namelijk ook weinig positiefs te melden over het kadaster. Erger nog: "Het kadaster is waardeloos met betrekking tot de toponiemen. Het kadaster negeerde de oude namen bewust om het gebruik van de nieuwe kadastrale aanduiding (sectie en nummer) te bevorderen. De veldnamen die wel op de minuutplans voorkomen zijn vaak verhollandst en moeten gecorrigeerd worden. Bij het verhollandsen zijn namen eigendunkelijk veranderd en verknoeid." (het Meertens Instituut, de onderzoeks- en documentatie-instelling voor taal en cultuur van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen). Als dat ergens waar is, dan zeker in Limburg. Pierre Bakkes, de Limburgse streektaalfunctionaris, is zelf doende de veldnamen van zijn geboortedorp Montfort in kaart te brengen. Hij noemt een typisch voorbeeld uit die plaats. Daar ligt een drooggevallen ven. De mensen noemden dat " 't Raorevin" of vaker nog als verkleinwoord "Raorevinke". Op de kaarten van de twintigste eeuw staat nu als gevolg van de toenmalige werkwijze van het kadaster "Raede Vinnige".
Ook hadden plaats-, wijk-, veld- en straatnamen vroeger nog geen officiële status. Eerst tegen de helft van de negentiende eeuw werden ze door rijk, provincie, gemeente en waterschap formeel vastgesteld. De juiste spelling werd nog later uniform bepaald.
Illustratief in dit verband zijn de vermeldingen van pastoor Vincken in zijn parochieregister (1824). Hij noemt als delen van zijn parochie de namen Ransdael, Ransdal, Obschönborn, Opschömer, Schin aan De Beek, Hohbeek in Schin, Schin (soms met de toevoeging t/o of achter de kerk - in het Latijn, zoals ook de pastorie "domus pastoralis" heet), Waelem, Wahlem, Schaelsberg, Strucht, Ingwegen, Geerendael, Ad St. Petrum (Latijns voor Op Sintpieter). Als straatnamen vinden we Vinckegats, an Der Brück, Heutsberg, im Graben, Graf, am Pannhaus, im Pannhaus, am Kreutz, Gracht, Heidberg, Lutteweg en Lütteweg.
Curieus is naast het potjeslatijn de nonchalance waarmee de pastoor met straatnamen om kon gaan.
Maar zelfs de eerste minuutplankaarten, dus de officiële kaarten van de landsoverheid, kennen geen eenduidige namen. In de kaarten van de gemeente Schin op Geul staat "Walem". De landmeter die in Klimmen aan de slag was noteerde ter zelfder tijd "Waalheim". En in mijn woonplaats Schimmert was toen kennelijk een franstalige ambtenaar doende: Groot en Klein Haasdal werden "Grand" en "Petit Hasdael".
Aanpak
Bij onze pogingen om de toponiemen in en rond Schin op Geul vast te leggen hebben we de kaarten van Lemmerling als uitgangspunt genomen. Die heeft vooral van het gebied tussen de wegen Valkenburg-Wijlre en Sibbe-Scheulder veel geïnventariseerd. Overigens is dit qua toponiemen een rijk terrein; er komen meer dan tachtig veldnamen in voor. We hebben zijn informatie aangevuld met gegevens uit de Opname van de heerlijkheid Schin op Geul uit 1663, de Lijst in detail van de oppervlakten van het Groot Leen van de heerlijkheid Strucht (1753), de Lijst gronden van de heerlijkheid Strucht (1770) en de O.A.T. (de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel der grondeigenaren) uit 1841. Zo noemt men de lijsten die behoren bij de minuutplankaarten van het kadaster.
Verder hebben we een aantal geïnteresseerden om hulp gevraagd: Jacques en Victor Eijssen en Hub Knoren wisten ons nog veel namen te noemen.
Al deze informatie hebben we voorlopig verwerkt op kaartmateriaal. We hebben de namen naar beste weten in het dialect genoteerd (met dank aan Jacques Drissen uit Valkenburg voor zijn deskundige ondersteuning). Gelet op de aard van deze namen (ze hadden geen officiële status), het gebruik daarvan door mensen die waarschijnlijk alleen de streektaal machtig waren en de tijd waarin ze ontstaan zijn ( zo vanaf de elfde eeuw, toen er nauwelijks een andere landstaal voorhanden was, zeker niet onder de gewone mensen) is dit de meest logische methode.
We proberen met hulp van iedereen die daar belangstelling voor heeft (en nog van veldnamen weet heeft) te komen tot een zo volledig mogelijke inventarisatie van 'onze' veldnamen. We willen u daar in dit periodiek over informeren en we willen ook op de internetsite van de heemkundevereniging komen tot een interactieve kaart waar we deze toponiemen voor informatie kunnen aanklikken. Zover zijn we nog lang niet.
Gewande van Genhoes
Vraag om medewerking
Een onderwerp als dit is nooit af en we hebben ondanks alle moeite zeker nog niet alle toponiemen van Sjtröch en Sjin verzameld. Een mooi voorbeeld is het Mauritiusbunder, een stuk land in de heerlijkheid Wijlre, langs de grote weg achter Schoonbron. De pacht daarvan kwam, zoals de naam al doet vermoeden, onze schutterij ten goede. We kennen een contract uit 1716, waarin ene Willem van Loo dit land pacht voor zes jaar - maar we weten niet precies waar het lag, de schutterij ook niet, al heeft men wel de moeite genomen om dit te achterhalen. Zo zullen er zeker meer landerijen met namen zijn die we nog niet kennen of die we nog niet op de juiste plaats hebben genoteerd. Ook bij de juiste naam in de streektaal moeten we hier en daar een vraagteken plaatsen. Alle hulp en iedere aanvulling is van harte welkom.
Verklaring van namen
In Nederland is relatief weinig wetenschappelijk onderzoek naar lokale veldnamen gedaan. Dat is in andere landen van West-Europa wel anders: in Frankrijk, Duitsland en de Scandinavische landen is er bijvoorbeeld vanuit taalkundige en historische ingangen druk over gepubliceerd. Het is dus geen fenomeen dat zich tot onze omgeving beperkt. In - waarschijnlijk - de hele wereld gebruikte men vóór de moderne kadastersystemen deze namen om plaatsen en bezittingen aan te geven.
De Baemde
In Nederland kennen we een relatief kleine studie "Veldnamen in Nederland" (M. Schönfeld, herdruk 1980) die op taalkundige basis toponiemen probeert te verklaren. Niet altijd is de herkomst en de betekenis van deze oude namen duidelijk. Vaak heeft de naam te maken met de vorm, grootte, het gebruik of een vroegere eigenaar, maar de uitleg is nogal eens speculatief en zegt dan meer over de fantasie van een amateur-historicus dan over de ware betekenis van de naam zelf. In de gevonden artikelen over de veldnamen in onze omgeving tref je dan ook vaak bij de uitleg de woorden 'mogelijk' of 'waarschijnlijk' en 'naar de mening van de auteur' aan.
Ook deze wetenschappelijke uitgave van Schönfeld ontkomt niet helemaal aan deze speculatieve elementen in de naamsverklaring. Ter illustratie geef ik het begin van een aantal opeenvolgende zinnen, aangetroffen bij de verklaring van de veldnaam "kamer". Deze naam komt veel voor, ook bij ons in d'r Gièlender. De auteur schrijft achter elkaar: "Het is mogelijk dat...", "Het is echter ook denkbaar...", "schijnt het woord de betekenis te hebben van...". De problemen bij de verklaring van namen zijn hier in Zuid-Limburg door de invloeden vanuit andere taalgebieden zeker niet kleiner dan elders.
In zijn boek heeft Schönfeld geprobeerd een systematische indeling van veldnamen te maken. Hij ontdekte een aantal algemene kenmerken bij de naamgeving, die men kan onderscheiden. Deze zijn hieronder vermeld met daarbij tussen haakjes voorbeelden van namen die rond Sjin voorkomen:
- het verschil van hoog en laag (de Hoeg hey, de Liech hey)
- de gesteldheid van de bodem (d'r Goudsberg, d'r Sjteinberg)
- de begroeiing (In den Hespelderm)
- het gebruik dat van de bodem gemaakt wordt (Zjwartberg = braakliggend land)
- de dieren die er huisden (Däölkesberg)
- de dieren die men er liet grazen (Sjaopendroes, Geiteberg, Sjaopswei)
- de grootte (Viefbunder)
- de vorm (Roeke-sjtart, de Lang Bunder)
- de ligging (Aan 't Kruuske, Op de Koele)
- afsluiting, omheining, grensteken
- het water (Duustergrub, 't Klein Graechske)
- weg, dam, dijk, brug, sluis
- een bouwsel
- bezitter of gebruiker (Daekenskoelef, Daekensbösj, Körversbösj)
Enkele opmerkingen van Schönfeld vat ik hier samen voor ieder die belangstelling heeft voor het zoeken naar oude toponiemen en de verklaring daarvan.
Het merendeel van de veldnamen stamt uit de periode van de elfde tot de zestiende eeuw. Dat betekent dat men bij onderzoek moet beginnen bij middeleeuwse bronnen. Daarna wordt het materiaal moeilijk te overzien; het aantal veldnamen neemt toe met voortgezette ontginning en verdeling van de grond. Dit laatste zal in onze omgeving minder sterk het geval zijn, maar dat is juist het aantrekkelijke van oud cultuurgebied als het Geuldal. De meeste namen zijn hier werkelijk stokoud.
Veldnamen zijn bij uitstek huiselijke, niet-officiële namen, die lang in het lokale spraakgebruik kunnen voortleven. Daardoor kan men nog veel uit de monden van de huidige gebruikers optekenen. Dat is ons bij onze contacten in Sjtröch, Sjin en Walem gebleken.
Streektaal is bij de bepaling van herkomst en betekenis van een toponiem belangrijker dan het officiële Nederlands. Voor Zuid-Limburg zal deze stelling deste meer gelden.
Verder merkt Schönfeld op dat veldnamen een algemeen Europees verschijnsel zijn. Het totale aantal voor Nederland is moeilijk te schatten. Hij taxeert iets van een miljoen.
Tenslotte nog een waarschuwing: het verklaren van veldnamen kan moeilijk zijn. Vaak heeft meer dan één verklaring recht van bestaan en even vaak moeten we gewoon toegeven dat we het niet (meer) weten. Hij wijst vooral naar anekdotische verklaringen (en die zijn er rond Sjin ook een aantal). Die dienen met groot wantrouwen bekeken te worden. Met name bij verhalen als "Ik trof nog enkele oudere inwoners, die zich wisten te herinneren dat..." mogen we gerust de wenkbrauwen optrekken.
Krekelsbösj
Een eerste uitwerking
Om te laten zien waar we mee bezig zijn, zijn hier enkele kaartjes van delen van het terrein dat we bekeken hebben. De gevonden veldnamen zijn in de streektaal vermeld.
Kaart 1
Kaart 1 Awd Valkenberg en begin van d'r Gièlender
Links en rechts van de weg naar d'r Sint Jansbösj liggen de Gewande van Genhoes en Sjloens gewande, de hoofdlanderijen van beide bezittingen. Tegen het bos aan ligt de groate Hei. "Hei" is in onze omgeving een vaak voorkomende naam voor magere of slechte grond. De namen Oasterbaemde en de Baemde spreken voor zich.
De Duuster Kamer
Aan het begin van d'r Gièlender treffen we de Duuster Kamer ("kamer" staat voor een smalle en enge ruimte). Datzelfde geldt voor in de Moolt, een naam die verwijst naar een meeltrog. De betekenis van Kroddelsjtraot is onduidelijk en waar Hègkewaeg vandaan komt is ook niet bekend. Aan het klein Bösjke is een logische plaatsbepaling.
Kaart 2
Kaart 2 Ongergièlender en Sjtröchterveld
Een aantal veldnamen, sommige met een duidelijke betekenis en vele met een vraagteken. De namen met "Sjlek" verwijzen naar natte, drassige grond (vergelijk "slijk"). Sabelwiej kan te maken hebben met wilg (volgens Duijzings, Geulrand nummer 27, 1989) en Körversbösj met een familienaam of met het woord "korver", wat mandenmaker zou (kunnen) betekenen, die hier zijn materiaal haalde. In ieder geval moeten we hier nog veel achterhalen.
't Paerebuimke
Kaart 3
Kaart 3 Sjin
Direct in en bij de dorpskern zijn nog maar weinig veldnamen te vinden, hoewel er vroeger rond de Sjtröchterhaof de nodige stukken weiland van een aparte naam voorzien waren. Het zal moeilijk zijn om deze te lokaliseren. Enkele veldnamen leven nog (in straatnamen) voort: d'r Graaf en de Hanewei. Het Kirkeveld, achter het spoor tot aan d'r Wouzender, wordt nog wel als aanduiding gebruikt. D'r Sjinderberg - de terreinen langs onze huidige Tolhuisstraat - is in onbruik geraakt, maar zou als straatnaam niet misstaan.
In d'r Wouzender
De naam "a ge Pannes" met "Panneswei" en "Poartveld" is authentiek oud. "Op 't Vootpaad" aan de Luutewaeg zal ook menigeen bekend voorkomen. Het paadje omlaag naar de provinciale weg is er nog. De naam "Luutewaeg" verdient nader onderzoek. Duijzings (Geulrand nummer 23, 1988) vertelt dat deze weg in de zestiende eeuw (maar waar?) vermeld wordt als Luycxschen weg, de weg naar Luik. Daarbij noteert hij: "Overigens zijn (of waren er tot voor kort) mensen in Schin op Geul die nog wisten dat het verkeer naar Luik via deze weg plaatsvond."
Een leuk verhaal, maar Lemmerling ziet hier de hoofdverbinding met (de markt van) Aubel. Dat klopt aardig met de beschrijving van de heerlijkheid Sjtröch uit 1770. Daar noemt men de Luutewaeg "de landstraet naar Aubel gaande".
Kaart 4
Kaart 4 Ingwaegerveld
We ontlenen aan een artikel van Lemmerling in Geulrand nummer 5, 1984:
De naam "op d'n Dries" zou kunnen teruggaan naar de aard van de grond (arm, ruig) maar ook naar de ligging van het perceel aan een driesprong. Hier in Sjtröch zouden beide verklaringen kunnen opgaan. Veldnamen met Dries of Drees komen in Zuid-Limburg veel voor: Wolvendries in Berg en Terblijt, Doornen Dries in Beek.
De veldnaam "aan de Martelsgrach" komt toe aan terrein aan een kronkelende veldweg met veel steile stukken. Transport van oogstgoed of mest was hier geen sinecure: "De trek door deze Grachtweg kon voor de paarden een ware martelgang betekenen." Voor "de Roekesjtart" geldt dat de aanduiding sjtart (staart) wijst op de lange smalle vorm van de percelen. Roeke heeft waarschijnlijk niet met de vogel, maar met een familienaam van een eigenaar van doen.
D'r Passemörge
Over "d'r Geiteberg" noteert Lemmerling terecht dat het hier steil weiland betreft: "Dat op de bermen in het verleden schapen en zelfs geiten gehoed werden is zeker aannemelijk."
"D'r Passmörge" is een klassieker onder de veldnamen. "Pas" komt van het Latijnse "pascuum" dat "gemeenschappelijke weide" betekent en komt vaak voor in veld- en familienamen. Een voorbeeld als "Pasmans" en "Emmercompascuum" zal duidelijk zijn (Duijzings, Geulrand nummer 27, 1989).
Nog enkele wetenswaardigheden over bekende veldnamen
De naam "Gerendal"
Een belangrijke veldnaam, die een groot gebied bestrijkt waarin weer verschillende andere namen voorkomen. Zeker door verhalen over een Romeins legioen dat hier in de pan gehakt zou zijn, spreekt het dal en zijn naam tot de verbeelding. Ook pastoor Welters van Valkenburg kon zich hieraan niet onttrekken en liet zijn fantasie de vrije loop. In een artikel in Het Land van Valkenburg (12 december 1952) doceert hij dat de naam afkomstig is van "geeren", dat zijn de punten van pijlen en lansen uit de "bekende veldslag van de Eburonen tegen de Romeinse veldheer Cotta". Ook de naam "Moordgerendal" heeft daarmee van doen. Een verwijzing naar een laathof van het sticht van Sankt Gereon (Eg. Slanghen) noemt hij niet terecht.
Nu claimt ongeveer elk dorp met een actieve VVV in Zuid-Nederland, België en Nordrhein-Westfalen de plek van deze veldslag, en het Gerendal schijnt weinig kans te maken. Bovendien is er nog de tijdsfactor tussen de Romeinse tijd en de Middeleeuwen, toen deze veldnamen zijn ontstaan. De kans dat deze pijlpunten als naamgever een periode van duizend jaar in de volksmond konden overleven lijkt niet groot, nog daargelaten de vraag of onze toenmalige voorouders het begrip "geeren" in deze zin hebben gekend.
Dan is er nog een andere verklaring die verwijst naar het werkwoord "geren", dat zou moeten verwijzen naar het verengen van het dal.
Al deze verklaringen lijken dubieus. Herinneren we ons de lessen van Schönfeld: ga uit van de streektaal en wantrouw anekdotische verklaringen.
Bij ons heet het Gerendal "d'r Gièlender". Daarmee komen we in de richting van een groot aantal namen, die verband houden met omheining en afsluiting van een stuk land. We treffen hier de woordstam "glint" aan (of "gelent", "glent" - vergelijk het Duitse woord "Gelände" of de plaatsnaam "Glynde" in Sussex). Dat brengt ons bij een logischer verklaring van "d'r Gièlender", waar de heer van Genhoes een groot grondbezit beheerde. Op de kaart van Kuijper (Historische Gemeente Atlas Nederland 1865-1870) noteert de cartograaf "Geleende". En dat is bijna identiek aan de Duitse term.
D'r Aombösj
Ook deze benaming (voor een stuk bos aan de oostkant bij het begin van d'r Gièlender) zette pastoor Welters aan het denken. In Geulrand nummer 27 (1989) vermeldt Huub Duijzings dat de pastoor de naam "Oombos" doet afstammen van de Germaanse god Odin, met de vermelding dat men later als katholieke tegenhanger de Sint Jansbos heeft benoemd. Duijzings noemt dat onwaarschijnlijk; een link met de parochieheilige van Oud-Valkenburg lijkt hem meer voor de hand te liggen.
Ook wij gaan maar weer eens van onze streektaal uit; Oombos is d'r Aombösj en daarmee komt de verwantschap met één van de meest voorkomende Duitse toponiemen in beeld: "am Busch", een aanduiding van ligging, die tot naam promoveert. Velen zullen het Heerlense equivalent kennen.
Aombösj
Overigens verwijst Duijzings in een ander artikel in Geulrand nummer 21 (1988, pagina 38-39) nog op een andere verklaring van het Aambos in Heerlen, die hij ontleent aan "Wandelingen in en om Heerlen met geschiedkundige aantekeningen" van P.J.M. Peters (Van Hooren 1927, reproductie 1983). In oude bescheiden zou de naam Auenbosch voorkomen die dan in de loop der tijd naar Aambos (of Aombösj) evolueert. Dit "Aue" zou wel zoals in het Duits iets als "vochtig weiland" betekenen en naar de mening van Duijzings zou deze verklaring ook voor ons "Oombos" kunnen gelden. Het grenst ook aan een (vochtig?) weiland en er zullen in een hellingbos wel bronnetjes ontspringen die deze nattigheid verklaren.
Een korte wandeling langs d'r Aombösj in d'r Gièlender geeft al snel uitsluitsel over de aanwezigheid van bronnen en water; niet dus. En het Duitse "Aue" betekent meer dan alleen maar weiland; we kennen het woord bijvoorbeeld in "Flussaue", rivierdal. Laten we het voorlopig maar gewoon op "am Busch" houden.
D'r Napoleon
In Geulrand nummer 5 (1984) vertelt Aloys Lemmerling een verhaal dat hem enkele oudere inwoners van Sjin hebben verteld. En laten we bij de herhaling daarvan de wijze raad van Schönfeld niet vergeten: pas op met dit soort anekdotes.
Opgang naar "d'r Napoleon"
In de Napoleontische tijd zou in Schin op Geul een familie Linckens gewoond hebben, waarvan een zoon als vrijwilliger in dienst was van het keizerlijke leger. Na een aantal dienstjaren had hij nog recht op een aanzienlijk bedrag aan achterstallig soldij, waarvan de betaling steeds werd uitgesteld. Na wat geruzie werd het toch nog uitbetaald en daarvan kocht hij een weiland bij Engwegen.
We zullen dit verhaal eens verder onderzoeken, maar voor een klassieke veldnaam is deze geschiedenis te jong: de kadasternummers waren al in aantocht.
In ieder geval weten we al dat in Strucht een Antoon Linckens woonde, gedoopt op 29 maart 1787 en overleden op 7 juni 1872. Hij was getrouwd met Marie Gertrude Geerkens; zij hadden negen kinderen. Het gezin woonde op Panhuis 2, later op nummer 3 - van deze woning staat hij als eigenaar geregistreerd. Ook is bekend dat hij diende in het Franse leger: hij werd ingelijfd bij het 48e regiment Infanterie op 28 januari 1807 op 19-jarige leeftijd en ging op 1 juni 1808 over naar het 119e regiment. Hij nam deel aan de veldtochten van 1807 en 1810 en verkreeg voor zijn verdiensten in 1857 uit het legaat van Napoleon I voor buitenlandse militairen een bedrag van 400 francs.
Deze Antoon was ook burgemeester van de gemeente Strucht, in 1830 onder het toenmalige Belgische regime gekozen - inderdaad, wij waren toen Belgen. Hij bleef dat vervolgens tot in de "Nederlandse" tijd in 1843, om daarna in 1849 nog eens voor een termijn van zeven jaar benoemd te worden. In totaal is deze Antoon Linckens 20 jaar burgemeester van Strucht geweest. Vanaf 1856 werd hij gewoon raadslid. Hij bleef dat tot 1867, dus ook nog eens 11 jaar. Hij was toen al 80 - politiek houdt jong.
Aardig om te vermelden: ook toen al speelde het verhaal van gemeentelijke herindeling. Vanaf 1854 werden pogingen ondernomen om de gemeenten Strucht en Schin op Geul samen te laten gaan. Daar werd ook druk achter gezet door de Gedeputeerde Staten van Limburg. Gedurende zijn tijd als raadslid heeft Antoon zich daar met hand en tand tegen verzet, o.a. door weg te lopen uit een vergadering van de gemeenteraad, waardoor er geen beslissing kon worden genomen. Het duurde tot 1878, dus bijna 25 jaar na de eerste pogingen, voordat de samenvoeging van beide gemeenten een feit was. Dezelfde argumenten die nu door kleinere plaatsen worden genoemd bij een dreigende overname door een grote buur, werden destijds ook al door de mensen van Strucht gebruikt. Kortgezegd komt het erop neer dat ze vreesden dat ze moesten opdraaien voor de financiële problemen van Schin op Geul, dat anders dan Strucht nauwelijks beschikte over akkerbouw- en weilanden en de daaruit voortvloeiende belastinggelden. Antoon Linckens heeft het samengaan in 1878 niet hoeven meemaken, want hij overleed zes jaar eerder op 85-jarige leeftijd. Hij was van huis uit akkerbouwer en dat zal hij ongetwijfeld ook naast zijn burgemeestersfunctie gebleven zijn.
D'r Haspelderm
Een aardig voorbeeld van wat fantasie met de verklaring van een veldnaam kan bereiken, zien we bij deze naam van een stuk land ten zuiden van d'r Sousberg, richting Berghäöf.
In Geulrand nummer 5 (1984) noteert Aloys Lemmerling een aantal toponiemen en hun betekenis. Over dit terrein zegt hij dat dit naar alle waarschijnlijkheid arme grond was van slechte structuur die lang braakgelegen zal hebben. In de loop der jaren moeten zich hier vaste voetpaden gevormd hebben. Toen men als gevolg van een ernstige landbouwcrisis na 1880 er toe overging om zoveel mogelijk gronden tot weiland om te vormen, mochten deze voetpaden niet opgeheven worden. Het gevolg was dat de gebruikers van die gronden verplicht werden om haspels of stegels in de afscheidingen aan te brengen. Zo plaatste men noodgedwongen een reeks van weidehaspels als onderdeel van de voetpaden in dat gebied. Dat zou "Haspelderm" moeten verklaren.
Het lijkt een mooi verhaal, maar deze veldnaam is veel ouder dan de landbouwcrisis tegen het einde van de negentiende eeuw. Hij werd al vermeld in de lijsten van de heerlijkheid Strucht in 1750. Waar de naam vandaan komt is nog onduidelijk. Misschien is er een verbinding met begroeiing met gaspeldoorn, een bremachtige plant die op magere gronden voorkwam.
Ook "op" Walem komen een groot aantal veldnamen voor en op deze kaart staat maar een deel daarvan. We hopen dat de mensen die meer namen kennen zich zullen melden. Voor een deel is verklaring moeilijk, zodat hier nog wel enig werk aan de winkel is.
Als we vanuit de Graafstraat naar Walem omhoog gaan, ligt na de spoorlijn, op het terrein van het bungalowpark en daarachter, richting Sjaasberg een veld dat Hommerderberg of "In d'r Hommerder" heet. Verderop twee namen, links en rechts van de weg. Rechts zal menigeen nog bekend voorkomen: "I ge Wouzender", de naam voor het oplopende dal in de richting van de Krekelsbösj. Aan de overkant van de weg ligt het veld "Op d'r Sjirmesgraaf" en "Op de Meulewaeg". De eerste naam is (nog) onverklaarbaar, de tweede logisch: gelegen aan de weg naar de Sjloens meule.
Ten noorden van deze weg een drietal namen: "In de Sjlek", "Op d'r Leur" en "D'r Sjteinberg". De eerste naam heeft te maken met drassig en nat land (vergelijk: slijk) en de laatste met stenig en slecht land.
Hoger op de helling aan de westkant van de Walemerberg liggen nog "In d'r Hoberen", "De Sjraowei" en "In de Kamp". De beide eerste namen zijn een raadsel, de laatste komt heel vaak voor en betekent eigenlijk gewoon "in het veld" - zie het Franse "champ".
Boven op Walem, tussen de weg richting Valkenburg en de Kleineweg naar de Sjaasberg ligt "In de Hoebaek", verwant met Hoogbeek - een hooggelegen waterlossing.
Gaan we terug de berg af. Bij het weggetje naar de Krekelsbösj ligt "In de Gats", "D'r Weiberg" en "Op d'r Sjlever"; deels te begrijpen, deels niet. Hogerop: "Klein Bösjke" en "Op d'r Kuuk"; daarvoor geldt hetzelfde. "In de Gewande" zijn we in Oud-Valkenburg ook tegengekomen. Hier heeft de naam te maken met het land van de Walemerhof. Wat "Weerenasch" en "Weerenich" betekenen, mag Joost weten - het zijn in ieder geval oude veldnamen.
Dan gaan we richting de Koulen. De naam inspireerde pastoor Welters tot een verwijzing naar middeleeuwse kolenwinning, maar daarvoor zijn verder geen bewijzen voorhanden. Niettemin is een verband tussen de naam en de (vroegere) vorm van het landschap niet onlogisch.
Vanuit de buurtschap Koulen dalen we weer af, richting Schin op Geul. Links van de weg komen we de naam "Sjinderveld" tegen - voor de mensen van Ransdaal een vanzelfsprekende aanduiding. Dat kunnen we niet zeggen van "De Baerekoel", het land onder aan de helling tegen het spoor aan.
Het veld tussen de wegen Krekelsbos en Langs de Ling - de weg naar Opscheumer - heet "De Sjtart", een klassieke veldnaam gebaseerd op de vorm van het terrein, die op een staart lijkt. Die naam zullen veel mensen vergeten zijn, maar "De Sjtarterling", de lindeboom op de splitsing van de wegen, zal nog wel een begrip zijn.
Dan blijft nog de naam van "D'r Krekelsbösj" te verklaren. Met krekels heeft dit niets van doen, want we moeten hoe dan ook van de streektaal uitgaan. Als we aannemen dat in de naam een verwijzing naar de begroeiing zit, mogen we dan denken aan de sleedoorn, die wij, dacht ik, "Sjrièkrièkele" noemen? Elke andere suggestie is welkom.
Enkele veldnamen in het achterste deel van d'r Gièlender zijn op voorhand duidelijk. Dat het bos naar zijn ligging genoemd wordt is tamelijk logisch en het begrip "Schaopswei" is ook goed te begrijpen. "Zwjartberg" kan te maken hebben met de grondsoort. "Zjwanegröb", achter de huidige gebouwen van Staatsbosbeheer, is een klassieke veldnaam, waarschijnlijk gekozen op grond van het feit, dat deze dieren er ooit huisden.
Verderop, richting Scheulder, is er een perceel dat "Duustergröb" heet, gelegen aan een niet meer gebruikte, laaggelegen veldweggetje achter hoeve Cultura het dal in. En de veldnaam "Grachterbösj" verwijst naar een niet meer bestaand bosperceel aan de steile gracht naar Scheulder, die we nu de Gerendalsweg noemen. Een akte van 18 december 1760 spreekt over deze weg als een lijk- of processieweg van Scheulder naar het kerkhof van Wijlre, van Berghäöf over d'r Doa Man naar beneden (LvV 15 januari 1968). De venijnige hellingen hebben toen waarschijnlijk van elke begrafenis een moeizame onderneming gemaakt.
De naam "Elf Roje" is gebaseerd op de oppervlakte van het perceel (roeden). Verderop liggen nog "Op de Pruuk" en "D'r Taore", volgens sommigen zo genaamd op grond van hun ligging op de kop van het dal. Daar vinden we ook "D'r Moordgièlender". Vroeger (o.a. door pastoor Welters) werd bij deze naam verwezen naar de veldslag tussen Eburonen en de Romeinse veldheer Cotta, waarbij men dan een link naar de grote aantallen gesneuvelden legde. Intussen is zeker dat deze veldslag hier niet kan hebben plaatsgevonden, waarmee deze naamsverklaring op losse schroeven staat.
De namen van het perceel "Duvelseik" en de daarbij gelegen "Duvelseikenbösj" worden wel verklaard met een verwijzing naar vroeger bijgeloof, dat een sinistere aanwezigheid van duivelse machten op deze plek voor waar hield.
Zjwanegröb(met op de achtergrond de Duvelseikenbösj)
Vlak daarbij, ten oosten van de Luutewaeg, ligt het "Jutteveld". Voor deze naam wordt een interessante verklaring gegeven - de historische juistheid daarvan is nog te onderzoeken. In Geulrand 1984 (nr. 5, pag. 73-77) beschrijft Louis Lemmerling deze verklaring. De naam komt van een vroegere eigenaar. Is dat zo, dan is deze naam zeven eeuwen oud. Een zekere Godefridus Keuterken, schepen van Maastricht, zou een aanzienlijk grondbezit gehad hebben, o.a. in Schin op Geul. Hij stierf kinderloos waardoor zijn bezit overging op zijn twee zusters, Oda en Jutta. De man van Oda, Johannes van Mere (Mheer) eigende zich alles toe, waarop het adellijk stift van Houthem, waar Jutta als kloosterzuster was ingetreden, in 1289 een rechtsgeding aanspande om haar deel terug te verwerven. De man van Mheer verloor het proces en Jutta kreeg haar goederen. Vandaar de naam: veld van Jutta.
"Daekenskoelof" en "Daekensbösj" verwijzen ook naar de naam van een vroegere eigenaar en "Vief Bunder" is weer op oppervlakte gebaseerd.
Langs en door het gebied loopt de Luutewaeg. Over de benaming van deze weg handelt een artikel van Huub Duijzings in Geulrand 1988 (nr. 23, pag. 61). Hij vertelt dat de "Luytenweg" in de zestiende eeuw vermeld wordt als Luycxschen Weg, de weg naar Luik. De weg sluit aan op de Kinkersweg in Sibbe (kinkers waren graanhandelaren of -transporteurs). De naam is later waarschijnlijk verbasterd, misschien naar een familienaam, zegt hij. Daaraan voegt hij toe: "Overigens zijn (of waren er tot voor kort) mensen in Schin op Geul die nog wisten dat het verkeer naar Luik via deze weg plaatsvond."
Een mooi verhaal, maar in een eerder artikel hadden we het al over de onbetrouwbaarheid van dit soort anekdotes en als er oudere dorpelingen ten tonele worden gevoerd, die zich een en ander nog kunnen herinneren, is wantrouwen op zijn plaats. Dat het Waalse Luik voor Strucht en Schin op Geul een algemene marktfunctie vervulde is onwaarschijnlijk. Laten we ons houden aan de beschrijving uit 1770, die van een stuk land aan deze weg zegt: "palende ten oosten de Landtstraet naar Aubel gaande". De weg naar Aubel dus, en laten we Luik maar vergeten.